7.1 Vaccinatieseries
Bij het plannen van een serie vaccinaties wordt altijd gebruikgemaakt van streefintervallen en minimumintervallen. Hierbij is het uitgangspunt dat 1 maand 30 dagen is. Het is belangrijk om zoveel mogelijk de streefintervallen aan te houden, omdat hiermee de beste immuniteit wordt opgebouwd. Streefintervallen kunnen verschillend zijn op verschillende leeftijden. Minimumleeftijden en minimumintervallen worden alleen gehanteerd als het de enige optie is, omdat die minder gunstig zijn voor de immuniteitsopbouw.
7.2 De indicatiestelling voor het juiste DKTP-Hib-HepB-schema
Voor de DKTP (Difterie, kinkhoest, tetanus, polio)-Hib-HepB-serie bestaan sinds 2020 twee vaccinatieschema’s: het standaardschema bij 3-5-11 maanden na een geldige maternale kinkhoestvaccinatie en het aangepaste schema bij 2-3-5-11 maanden als er redenen zijn om van het standaardschema af te wijken. De primaire serie is bij deze schema’s verschillend. Vanaf de revaccinatie op de leeftijd van 11 maanden zijn de vaccinatieschema’s weer uniform. Het pneumokokkenschema blijft in beide schema’s hetzelfde.
Tabel 7a. Vaccinatieschema’s bij reguliere start onder de leeftijd van 6 maanden.
Download tabel 7a als pdf-bestand.
DKTP-Hib-HepB |
Pneu |
||
---|---|---|---|
Leeftijd |
Standaard schema |
Aangepast schema |
|
Binnen 48 uur na de geboorte |
HepB-0 (voor kinderen van moeders die HBsAg-drager zijn) |
||
6-9 weken |
DKTP-Hib-HepB-X* (min. leeftijd 4 weken**) |
||
|
↑ Interval 1 mnd (min. 2 weken**) ↓ |
||
3 maanden |
DKTP-Hib-HepB-1 (min. leeftijd 10 weken) |
DKTP-Hib-HepB-1 |
Pneu-1 (min. leeftijd 4 weken) |
|
↑ |
↑ |
↑ |
Interval 2 maanden (min. 6 weken) |
Interval 2 maanden (min. 2 weken**) Let op: voor Pneu-vaccinatie geldt een langer minimaal interval! |
Interval 2 maanden (min. 6 weken) |
|
↓ |
↓ |
↓ |
|
5 maanden |
DKTP-Hib-HepB-2 |
DKTP-Hib-HepB-2 |
Pneu-2 |
↑ |
↑ |
↑ |
|
Interval 6 maanden (min. 5 maanden) |
Interval 6 maanden (min. 5 maanden) |
Interval 6 maanden (min. 5 maanden) |
|
↓ |
↓ |
↓ |
|
11 maanden |
DKTP-Hib-HepB-3 |
DKTP-Hib-HepB-3 |
Pneu-3 |
* X=Extra.
** Vervroegd vaccineren en/of verkorte intervallen alleen op indicatie. Als er vervroegd gestart is of een verkort interval is gebruikt, dienen de volgende intervallen normaal (en niet weer verkort) te zijn.
Alle kinderen ontvangen vaccinatiekaarten voor een 2-3-5-11-maandenschema. De jeugdarts bepaalt het meest optimale schema voor het kind. Daarna kan eventueel de vaccinatiekaart voor de extra DKTP-Hib-HepB worden ingenomen en vernietigd. Het is belangrijk dat de jeugdarts via DD JGZ (Jeugdgezondheidszorg) aan het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) doorgeeft welk schema het kind volgt (mits er toestemming voor is); de juiste indicatie moet worden aangeklikt. Dat is belangrijk voor de ondersteuning die Praeventis biedt bij het vaccineren middels het registreren, valideren en plannen van de vaccinaties, maar ook voor de evaluatie van het Rijksvaccinatieprogramma.
Voorwaarden voor een standaard DKTP-Hib-HepB-schema
Het standaardschema kan gevolgd worden indien:
- een geldige maternale kinkhoestvaccinatie met DKT (Difterie Kinkhoest Tetanus )(P)-vaccin is toegediend tijdens de zwangerschap (vanaf 13+0 weken). Zie Hoofdstuk 6 voor de voorwaarden voor een geldige maternale kinkhoestvaccinatie;
Of
- een bewezen kinkhoestinfectie is doorgemaakt tijdens de zwangerschap, vanaf een zwangerschapsduur van 13+0 weken. (Bewezen is: door laboratoriumonderzoek bevestigd. Overleg zo nodig met de GGD (Gemeentelijke/gewestelijke gezondheidsdienst) afdeling Infectieziektebestrijding).
Daarnaast gelden bovendien de volgende voorwaarden:
- De moeder is geen HBsAg-drager (hepatitis B).
Indien moeder wel HBsAg-drager is, moet de eerste vaccinatie (HepB-0) binnen 48 uur na de geboorte gegeven zijn, en is de leeftijd van 9 weken de ‘deadline’ waarop de tweede vaccinatie (DKTP-Hib-HepB1) gegeven moet zijn (zie addendum 16: Baby’s van moeders die hepatitis B-drager zijn). - De baby is minimaal 2 weken na de toediening van de maternale kinkhoestvaccinatie geboren.
- De baby is niet prematuur (d.w.z. vanaf een zwangerschapsduur van 37+0 weken) geboren.
- De moeder heeft geen verstoorde immuniteit, bijvoorbeeld door gebruik van afweeronderdrukkende medicatie of een onbehandelde hiv-infectie. Voldoende opbouw en overdracht van antistoffen kan dan namelijk niet worden gegarandeerd (anti-RhDIg toediening heeft geen invloed op de werking van de maternale DKT).
- De baby heeft geen wisseltransfusie gehad, waardoor er (mogelijk) te veel maternale antistoffen verloren zijn gegaan. Een bloedtransfusie heeft geen klinisch relevante invloed op de hoeveelheid antistoffen bij het kind.
- De kinderarts heeft niet aangegeven dat er bij de baby een verhoogde kans op gecompliceerde kinkhoest is of dat voldoende bescherming door maternale antistoffen niet gegarandeerd kan worden.
Mogelijke reden voor een aangepast DKTP-Hib-HepB-schema
- De baby is small for gestational age (d.w.z. een geboortegewicht ten opzichte van zwangerschapsduur <-2 SDS) met foetale groeirestrictie (FGR) als meest waarschijnlijk onderliggende oorzaak (m.n. bij het vermoeden op placenta insufficiëntie).
Small for gestational age (SGA) kinderen en foetale groeirestrictie (FGR)
SGA komt vaak samen voor met prematuriteit, maar kan ook bij a-terme geboren kinderen voorkomen. SGA-kinderen hebben een te laag geboortegewicht ten opzichte van de zwangerschapsduur, waarbij de NCJ-richtlijn een afkapwaarde van <-2 SDS ≈ ≤ p2.5 aanhoudt. Dit te lage geboortegewicht kan voorkomen als uiting van normale variatie in geboortegewichten bij verder gezonde kinderen.
Bij een deel van de SGA-kinderen is echter ook sprake van foetale groeirestrictie (FGR) in de zwangerschap. In veel gevallen heeft hierbij een niet-goed functionerende placenta een rol gespeeld. Op dit moment zijn er nog onvoldoende gegevens bekend over de kwaliteit van overdracht van maternale antistoffen via de placenta bij SGA-kinderen. Met name in de gevallen waarbij er anamnestisch en/of uit de overdracht van de kinderarts/gynaecoloog aanwijzingen zijn voor een niet goed functionerende placenta in de zwangerschap, kan in overleg met ouders een 2-3-5-11-schema geadviseerd worden.
Zie voor meer informatie over het vaccinatieschema ook Vragen over maternale kinkhoestvaccinatie.
7.3 De primaire serie DKTP-Hib-HepB-vaccinaties in het standaardschema
Na een geldige maternale kinkhoestvaccinatie met DKTP (Difterie, kinkhoest, tetanus, polio)(P)-vaccin kan de baby gevaccineerd worden op de leeftijd van 3 en 5 maanden (Gezondheidsraad 2018). Zie Hoofdstuk 6 voor de voorwaarden voor een geldige maternale kinkhoestvaccinatie. Een 3-5-11-maandenschema biedt door een latere start en grotere intervallen tussen de vaccinaties een minstens zo goede afweeropbouw als een 2-3-5-11-maandenschema of een 2-3-4-11-maandenschema (Brown 1964, Estivariz 2013, Peltola 2010, PrabhuDas 2011).
De eerste vaccinatie wordt op de leeftijd van 3 maanden (13 weken) toegediend. Indien nodig kan de vaccinatie vanaf de leeftijd van 10 weken worden toegediend. De eerste vaccinatie kan ook een paar weken worden uitgesteld, als vaccinatie bij 13 weken niet mogelijk is. Het standaardinterval tussen de eerste en tweede vaccinatie is 2 maanden (9 weken), met een minimuminterval van 6 weken.
Wat te doen als de eerste en/of tweede vaccinatie(s) te vroeg wordt/worden toegediend:
De vaccinatie wordt afgekeurd en het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) stuurt een verzoek de vaccinatie opnieuw te geven. Dan volgt het kind inmiddels wel een 2-3-5-11-schema, maar de reden voor een 3-5-11-schema is niet veranderd, bijvoorbeeld vaccinatie van moeder tijdens de zwangerschap. Daarmee blijft de indicatie onveranderd. De vaccinatie op de leeftijd van 3 maanden is in principe een (herhaalde) eerste vaccinatie.
Als tweemaal de vaccinatie te vroeg wordt gegeven (op 2 maand de 1e vaccinatie te vroeg, op 3 maand de herhaalde 1e vaccinatie en op 4 maand de 2e vaccinatie te vroeg), dan wordt deze met een 3-5-11-indicatie ook afgekeurd. Het advies is dat de jeugdarts de indicatie dan wel verandert in een 2-3-5-11-indicatie. Op die manier worden de vaccinaties op de leeftijd van 2, 3 en 4 maanden wel weer goedgekeurd. Het is namelijk niet wenselijk dat een zuigeling die al vaccinaties heeft gehad op 2, 3 en 4 maanden nog een extra vaccinatie bij 5 maanden krijgt. Van belang is dan om goed te documenteren in DD JGZ (Jeugdgezondheidszorg) waarom de indicatie is veranderd.
7.4 De primaire serie DKTP-Hib-HepB-vaccinaties in het aangepaste schema
Baby’s die niet in aanmerking komen voor het standaardschema worden gevaccineerd volgens het aangepaste schema. De eerste vaccinatie in dit schema dient gegeven te worden als de baby 6, 7, 8 of 9 weken oud is (Schurink-van ’t Klooster 2016, De Greeff 2010, King 2010). Het is wenselijk om de vaccinatie zo vroeg mogelijk in deze periode te geven en er dient voorkomen te worden dat de eerste vaccinatie pas na 9 weken wordt gegeven.
In uitzonderlijke situaties kan er, bij dit schema, voor gekozen worden om vervroegd te vaccineren. De vaccins van het zuigelingenschema (DKTP (Difterie, kinkhoest, tetanus, polio)-Hib-HepB en Pneu) zijn geregistreerd en/of uitgebreid onderzocht bij kinderen van 6 weken en ouder. Beperkte onderzoeksgegevens laten zien dat op individuele indicatie de vaccins vanaf de leeftijd van 4 weken (28 dagen, geboortedag is dag 0) kunnen worden toegediend met voldoende effectiviteit en toereikende bescherming. De volgende vaccinaties in de primaire serie worden vervolgens wel met normale intervallen toegediend, niet met kortere intervallen dan normaal. Uitzonderlijke situaties zijn:
- verwondingen met risico op tetanus. Het gaat dan om diepe, uitgebreide en/of verontreinigde wonden, in het bijzonder ook tweede- en derdegraads brandwonden. Zie de LCI-richtlijn Tetanus (schema tetanus-PEP bij kinderen);
- een langdurige reis of een reis naar een risicoland met een verhoogde kans op infectieziekten.
Wat betreft kinkhoest is er tegenwoordig zelden een inhoudelijke reden voor een vroegere vaccinatie op de leeftijd van 4-6 weken (bij contact met kinkhoest is antibiotica aangewezen). Als er een lokale uitbraak van kinkhoest is, of als de baby direct contact heeft gehad met een kinkhoestpatiënt, is contact tussen JGZ (Jeugdgezondheidszorg) en afdeling IZB van de GGD (Gemeentelijke/gewestelijke gezondheidsdienst) belangrijk. Mogelijk moeten andere ouders van jonge zuigelingen op het consultatiebureau of de kinderopvang geïnformeerd worden over het kinkhoestrisico, zie de LCI-richtlijn Kinkhoest.
Voor de tweede en de derde vaccinatie is tijdigheid net zo van belang als voor de eerste vaccinatie. Standaardinterval is 1 maand tussen dosis 1 en dosis 2 en 2 maanden tussen dosis 2 en dosis 3 (zie tabel 7a). Dit langere interval wordt sinds 2020 gehanteerd. Soms is er een reden om dit interval te verkorten, bijvoorbeeld als het kind voor enkele weken naar het buitenland gaat. Het absolute minimuminterval is 2 weken. Tweemaal een interval van minder dan 4 weken is niet wenselijk. Als het interval korter is dan 2 weken, dan moet de vaccinatie opnieuw gegeven worden. De nieuwe vaccinatie wordt vervolgens 1 maand na de op één na laatste vaccinatie gepland. De te vroeg gegeven vaccinatie wordt niet meegerekend. Overleg bij twijfel altijd met de medisch adviseur van het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu).
Bijzondere situaties
3-5-11-schema gevolgd zonder vooraf een maternale kinkhoestvaccinatie
Een kind is van geboortecohort 2020 of recenter en is (in het buitenland) gevaccineerd volgens het 3-5-11-maandenschema, terwijl de moeder in de zwangerschap geen kinkhoestvaccinatie gehad heeft. Dit kind is als zuigeling niet volgens het RVP (Rijksvaccinatieprogramma) (Rijksvaccinatieprogramma) gevaccineerd. In Nederland vinden we dit een onwenselijk schema, omdat er in Nederland veel kinkhoest voorkomt en het voor een zuigeling een risicovolle ziekte is. Daarom geven we een extra vaccinatie bij 2 maanden. Maar als het kind eenmaal een 3-5-11-maandenschema heeft voltooid, is dat terugkijkend wel voldoende voor de opbouw van de basisimmuniteit. De JGZ zet na de laatste vaccinatie hiervoor de DKTP indicatie 3-5-11-schema in het DD JGZ. Als dit schema via de welkomstbrief door ouders van een vestigerskind doorgegeven wordt, zal het RIVM-DVP-regiokantoor dit schema met een voltooide basisimmuniteit in Praeventis registreren. De ouders ontvangen dan geen oproepkaart meer voor een 4e vaccinatie.
2+1-schema anders dan RVP in buitenland gevolgd
Als een kind in het buitenland een 2+1 schema heeft gevolgd, wat in land van herkomst wel tot basisimmuniteit leidt, maar volgens het RVP niet, kan de jeugdarts besluiten dat het kind toch als basisimmuun beschouwd mag worden. Als de jeugdarts expliciet aan DVP doorgeeft dat het kind basisimmuun is voor DKTP(-Hib)(-HepB) na het in het buitenland gevolgde 3-dosesschema (middels bijvoorbeeld duidelijke vermelding bij de vaccinatiestatus of als reactie op een terugkoppeling van DVP over een onjuiste toediening), wordt dit in overleg met de medisch adviseur in het dossier in Praeventis aangepast.
Los polio vaccin
Een kind heeft in het buitenland een 3-dosesschema met (los) vaccin tegen polio voltooid, maar niet volgens het 3-5-11-maandenschema. Het is voldoende voor de opbouw van de basisimmuniteit voor polio als één van de volgende schema’s is gehanteerd:
- Voor OPV (oraal polio vaccin): enkele druppels op de tijdstippen T = 0, 1 en 2 maanden.
- Voor OPV, Indien er 1x tegelijk met OPV een IPV wordt toegediend blijft het schema: op de tijdstippen T=0, 1 en 2 maanden
- Voor IPV (inactivated polio vaccin): vaccinatie op de tijdstippen T= 0, 1 en 7 maanden.
- Indien in een serie zowel IPV als OPV gebruikt wordt (afwisselend): vaccinatie op de tijdstippen T= 0, 1 en 7 maanden.
In Praeventis wordt een dergelijk schema niet goedgekeurd voor de basisimmuniteit. Als de Jeugdarts echter expliciet aan DVP doorgeeft (middels bijvoorbeeld duidelijke vermelding bij de vaccinatiestatus of als reactie op een terugkoppeling van DVP over een onjuiste toediening), dat het kind basisimmuun is voor polio na het in het buitenland gevolgde 3-dosesschema, wordt dit in overleg met de medisch adviseur in het dossier in Praeventis aangepast.
Revaccinatie ter bescherming tegen polio is niet nodig. Zie ook de LCI-richtlijn Polio.
Zie voor meer bijzondere situaties in het vaccinatieschema ook Vragen over maternale kinkhoestvaccinatie.
7.5 De primaire serie Pneu-vaccinaties
De eerste Pneu-vaccinatie wordt gegeven op de leeftijd van 3 maanden (13 weken), samen met de DKTP (Difterie, kinkhoest, tetanus, polio)-Hib-HepB. (Goldblatt 2010, Monge 2018, Palmu 2013). Ook bij deze vaccinatie geldt dat later starten (3 maanden) en een groot interval van 2 maanden een betere immuniteit opleveren dan vroeg starten (2 maanden) en een kleiner interval van 1 maand (Spijkerman 2013). De vaccinatie kan vanaf de leeftijd van 6 weken gegeven worden met een absoluut minimum van 4 weken, bijvoorbeeld als er een uitzonderlijke situatie bestaat, zoals een geplande lange reis.
De tweede pneumokokkenvaccinatie wordt op de leeftijd van 5 maanden toegediend, met standaardinterval 2 maanden. Als er een reden is om het interval te verkorten, is het absolute minimuminterval 6 weken. Als het interval nog korter is, dan moet de vaccinatie opnieuw gegeven worden. De te vroeg gegeven vaccinatie wordt niet meegerekend (Gezondheidsraad 2010, Gezondheidsraad 2013). Overleg bij twijfel altijd met de medisch adviseur van het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu).
7.6 De DKTP-Hib-HepB- en Pneu-revaccinatie
Na de primaire serie van 2 of 3 vaccinaties is het kind voorlopig voldoende beschermd. Er is wat meer speling voor het moment van de revaccinatie. Het interval tussen de primaire serie en de revaccinatie is bij voorkeur minimaal 6 maanden. Onderzoek heeft uitgewezen dat het effect van de revaccinatie groter wordt naarmate het kind ouder is. Daarom is de vaccinatie op de leeftijd van 11 maanden immunologisch gezien beter dan op de leeftijd van 10 maanden. De revaccinatie wordt rond de leeftijd van 11 maanden gepland. Soms is het wenselijk om dit interval te verkorten. Het absolute minimuminterval is dan 5 maanden. Indicaties hiervoor zijn:
- een kind dat langdurig naar het buitenland gaat en daar moeilijk aan vaccinaties kan komen;
- een kind zonder vaste woon- of verblijfplaats;
- een kind van een moeder die HBsAg-drager is, en van wie het onzeker is of het kind de volgende keer, op het gewenste tijdstip, weer op het consultatiebureau komt.
Als het interval korter is dan 5 maanden moet de vaccinatie opnieuw gegeven worden. De nieuwe vaccinatie wordt 6 maanden na de laatste vaccinatie van de primaire serie gepland. De te vroeg gegeven vaccinatie wordt niet meegerekend. Overleg bij twijfel altijd met de medisch adviseur van het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu).
7.7 Start vaccineren vanaf de leeftijd van 6 maanden tot de eerste verjaardag
Bij een start na 6 maanden wordt vrijwel geen bescherming tegen kinkhoest meer verwacht door maternale antistoffen. Een start op oudere leeftijd resulteert echter in het algemeen in een betere immuunrespons. Daarom geldt op basis van groeiend inzicht voor alle zuigelingen die vanaf 6 maanden tot de eerste verjaardag starten met vaccineren een T=0-2-8-maandenschema, in plaats van een T=0-1-3-9-maandenschema, zoals voorheen gehanteerd werd (Plotkin 2018, Pichichero 2014). Zie tabel 7b hieronder.
Tabel 7b. Vaccinatieschema’s bij een start vanaf de leeftijd van 6 maanden tot de eerste verjaardag, ongeacht of de moeder maternale kinkhoestvaccinatie heeft gehad.
DKTP (Difterie, kinkhoest, tetanus, polio)-Hib-HepB | Pneu | |
---|---|---|
Leeftijd |
|
|
T=0 mnd.** |
DKTP-Hib-HepB1 |
Pneu-1 |
↑ Interval 2 mnd ↓ |
↑ Interval 2 mnd ↓ |
|
T=2 mnd. |
DKTP-Hib-HepB-2 |
Pneu-2 |
↑ Interval 6 mnd (min 5 mnd*) ↓ |
↑ Interval 6 mnd (min 5 mnd*) ↓ |
|
T=8 mnd |
DKTP-Hib-HepB-3 |
Pneu-3 |
* Vervroegd vaccineren en/of verkorte intervallen alleen op indicatie. Als er vervroegd gestart is of een verkort interval is gebruikt, dienen de volgende intervallen juist (en niet weer verkort) te zijn.
** T=0 is moment van eerste vaccinatie.
7.8 De BMR- en MenACWY-vaccinatie voor peuters
Deze vaccinaties worden in de regel op de leeftijd van 14 maanden gegeven met een spreiding van 12 tot 15 maanden. Tijdigheid is van belang in verband met een onverhoopte mazelenepidemie. Als de vaccinaties voor de eerste verjaardag gegeven zijn, dan moeten ze na de leeftijd van 1 jaar opnieuw gegeven worden. Binnen het RVP (Rijksvaccinatieprogramma) mag de BMR (Bof, mazelen, rodehond)-vaccinatie vanaf de leeftijd van 6 maanden gegeven worden als daarvoor een reizigersindicatie of een andere specifieke indicatie bestaat (zie addendum Vaccinaties voor kinderen die reizen naar het buitenland).
BMR-vaccin is als enige vaccin binnen het RVP een levend verzwakt vaccin. Voor contra-indicaties, zie hoofdstuk 5 Contra-indicaties.
Voor de MenACWY-vaccinatie wordt vanaf 1 augustus 2022 het vaccin MenQuadfi gebruikt. Voor die datum werd het vaccin Nimenrix gebruikt. Beide vaccins zijn geïnactiveerde vaccins. Voor kinderen vanaf de leeftijd van 12 maanden is één dosis (0,5 ml) voldoende voor het bereiken van de basisimmuniteit (Ishola 2015).
Extra MenACWY-vaccinaties voor reizen mogen niet vanuit het RVP worden gegeven. Kinderen met een cochleair implantaat mogen een extra MenACWY voor de 1e verjaardag en krijgen vanuit het RVP het vaccin Nimenrix, zie addendum: Prematuren en kinderen met specifieke aandoeningen.
7.9 De DKTP-boostervaccinatie voor de 4-jarigen
De uitnodiging voor deze vaccinatie wordt verstuurd in het jaar dat een kind 4 jaar wordt. De vaccinatie wordt normaliter rond de leeftijd van 3 jaar en 9 maanden toegediend. Op indicatie mag de vaccinatie vervroegd worden, maar bij voorkeur niet eerder dan op de leeftijd van 3 jaar en 6 maanden. (Het vaccin is geregistreerd voor toediening vanaf de leeftijd van 3 jaar.) Als er een DKTP (Difterie, kinkhoest, tetanus, polio)-(Hib)-(HepB)-vaccinatie is gegeven na de 2e verjaardag, komt de DKTP-booster-vaccinatie voor 4-jarigen te vervallen. Als een kind 6 jaar of ouder is, vervalt de indicatie voor deze boostervaccinatie en komt een kind in aanmerking voor de DTP (Difterie, Tetanus en Poliomyelitis)-booster voor 9-jarigen. Zie hoofdstuk 10 over inhaalschema’s en de Beslisboom inhaalschema’s Rijksvaccinatieprogramma in paragraaf 10.12.
NB. Het vaccin Boostrix Polio, dat gebruikt wordt voor deze DKTP-boostervaccinatie voor 4-jarigen, is alleen geregistreerd als booster en dus niet geschikt voor gebruik bij kinderen die nog bezig zijn met het opbouwen van basisimmuniteit.
NB. In de vaccinatieplanning in het DD JGZ (Jeugdgezondheidszorg) staat DKTP-booster als een DKTP-booster geïndiceerd is. Dit staat ook op de kaart die ouders ontvangen bij de uitnodiging. Als er in de planning alleen DKTP staat, dan is het kind (mogelijk) nog niet basisimmuun en is een DKTP-vaccin geïndiceerd dat geschikt is voor de opbouw van de basisimmuniteit. Op dit moment is dat in het RVP (Rijksvaccinatieprogramma) Vaxelis®. Het kan ook zijn dat een kind een 3-5-11-schema heeft gevolgd, maar dat dit niet goed geregistreerd is.
Bijzondere situatie
Er is per ongeluk een DKT (Difterie Kinkhoest Tetanus ) (Boostrix) gegeven in plaats van een DKTP (Boostrix Polio) aan een kind van 4 jaar
Dit is een fout en het zal worden teruggekoppeld aan de JGZ. Deze fout moet intern besproken worden om herhaling te voorkomen. De juiste vaccinatie (DKTP-Booster) moet alsnog worden aangeboden aan het kind met de mededelingen:
- De gemiste poliovaccinatie is niet vereist voor bescherming tegen polio op de lange termijn, na de 9-jarige DTP is bescherming net als bij anderen. Doordat het risico op polio in Nederland minimaal is, is de vaccinatie nu niet noodzakelijk. Het is dan extra belangrijk dat de 9-jarigen-DTP wel gehaald wordt.
- Bespreek wel wat de reisplannen de komende jaren zijn. Bij reizen naar landen waar polio nog voorkomt, is aanvullende poliovaccinatie nodig. Bij reizen naar landen waar polio nog voorkomt (zie LCR.nl) kan alsnog de DKTP uit het RVP gegeven worden of kan op eigen kosten een losse poliovaccinatie bij het reizigersvaccinatiebureau gegeven worden.
7.10 De DTP-booster en de tweede BMR-vaccinatie voor de 9-jarigen
De uitnodiging voor deze vaccinaties wordt verstuurd in het jaar dat een kind 9 jaar wordt. De vaccinaties worden meestal tijdens een zogenaamde groepsvaccinatie gegeven. Het moment daarvan wordt door de JGZ (Jeugdgezondheidszorg)-organisatie bepaald in overleg met het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu)-regiokantoor. Om te zorgen dat ieder kind voldoende mogelijkheid heeft voor vaccinatie, moet deze minimaal twee keer per jaar op een goed bereikbare plaats aangeboden worden. Daarnaast moeten er mogelijkheden zijn voor individuele inhaalvaccinatie. Als de JGZ-organisatie de vaccinaties kleinschalig door het hele jaar heen aanbiedt op verschillende plaatsen in het werkgebied, moet ook ieder kind een inhaalmoment aangeboden krijgen in hetzelfde kalenderjaar. Als er een D(K)TP-Hib)-(HepB)-vaccinatie is gegeven na de 6e verjaardag, komt de DTP (Difterie, Tetanus en Poliomyelitis)-boostervaccinatie voor 9-jarigen te vervallen.
De tweede BMR (Bof, mazelen, rodehond) biedt een tweede kans voor opbouw van antistoffen en mag op indicatie, zoals een uitzetting of emigratie, eerder worden toegediend dan op 9-jarige leeftijd. Het minimum interval tussen BMR1 en BMR2 is 28 dagen.
7.11 De HPV-vaccinatie
Zie addendum HPV-Vaccinatie.
7.12 De MenACWY-vaccinatie voor tieners
De MenACWY wordt door de JGZ (Jeugdgezondheidszorg)-organisatie aangeboden in het kalenderjaar waarin een tiener 14 jaar wordt. Als de tiener/ouders niet reageren op de eerste uitnodiging, ontvangen zij een half jaar na de eerste uitnodiging een herhaalde uitnodiging. Voor deze leeftijdsgroep wordt het vaccin Nimenrix gebruikt.