Er zijn veel soorten bacteriën en virussen. Als je een bacterie of virus nog nooit hebt gehad, kun je ziek worden. Met vaccineren kun je voorkomen dat je (ernstig) ziek wordt. Hoe dat werkt, leggen we hieronder uit.
Afweersysteem
Je wordt ziek door ziekteverwekkers zoals bacteriën en virussen. Het lichaam komt daartegen in verzet met het afweersysteem. Dat is een netwerk van cellen en stofjes die gespecialiseerd zijn in het bestrijden van ziekteverwekkers.
Het afweersysteem bestaat uit 2 delen.
- Sommige cellen bestrijden álle ziekteverwekkers. Dat doen ze heel snel, maar niet heel goed. Dit deel heet het aangeboren afweersysteem, omdat het al vanaf de geboorte zijn werk goed doet.
- Er zijn ook cellen die heel goed kunnen vechten tegen ziekteverwekkers, maar niet vanaf de geboorte weten hoe ze dat moeten doen. Deze cellen weten in het begin namelijk nog niet dat de ziekteverwekker bestaat. Ze moeten daarom elke aparte ziekteverwekker leren herkennen, maar onthouden dat daarna heel erg lang. Soms zelfs voor altijd. Daarom heet dit het aangeleerde afweersysteem.
Het aanleren van afweer
Elke keer dat het aangeleerde afweersysteem een nieuwe ziekteverwekker tegenkomt, moet het deze dus leren herkennen. Dat duurt even, omdat elke cel uit het aangeleerde afweersysteem een heel klein stukje van een ziekteverwekker herkent. Daardoor word je ziek van een nieuwe ziekteverwekker.
Zodra cellen van het aangeleerde afweersysteem de ziekteverwekker herkennen, worden ze extra sterk. Er gebeuren dan 3 dingen:
- De cellen vermenigvuldigen zich snel om de ziekteverwekker goed te bestrijden.
- Een deel van de cellen maakt antistoffen. Deze stofjes plakken vast aan de ziekteverwekker, waardoor de ziekteverwekker minder goed kan werken.
- De antistoffen laten ook aan de andere afweercellen in de buurt weten dat ze een ziekteverwekker hebben gevonden. Zo kunnen ook de cellen uit het aangeboren afweersysteem de ziekteverwekker beter bestrijden.
Het onthouden van afweer
De meeste cellen en antistoffen verdwijnen nadat de ziekteverwekker is opgeruimd, maar een klein deel blijft bestaan. Zij zijn een soort bewakers. Als dezelfde ziekteverwekker weer terugkomt, plakken de overgebleven antistoffen er meteen aan vast en worden de overgebleven cellen weer actief.
Dat gaat veel sneller dan de eerste keer, doordat er veel meer van deze cellen zijn en ze al weten hoe het allemaal werkt. Dit heet daarom de geheugenfunctie van het aangeleerde afweersysteem. De cellen gaan zich gelijk weer vermenigvuldigen om de ziekteverwekker te bestrijden en nog meer antistoffen te maken. Daardoor word je veel minder ziek, of zelfs helemaal niet.
Kleine stukjes virus in vaccinatie
Het lichaam kan dus al veel. Maar naast dat ziek worden vervelend is, kan het ook gevaarlijk zijn. Het is daarom belangrijk dat het afweersysteem kan leren hoe de ziekteverwekker eruitziet, zonder dat je ziek hoeft te worden. Dat is wat een vaccin doet.
In een vaccin zitten kleine stukjes van de ziekteverwekker of een paar hele ziekteverwekkers die erg zwak of dood zijn. Omdat zij zwak of dood zijn, of er alleen kleine stukjes van worden gebruikt, maken ze je niet echt ziek. Maar het afweersysteem ziet de ziekteverwekker intussen wel en kan het leren kennen.
Daardoor kan het afweersysteem de volgende keer dat jij met dit virus in aanraking komt beter tegen de ziekteverwekker vechten. Met als gevolg dat jij niet of veel minder ziek wordt.
Bijwerkingen en extra prikken
Na een prik kun je last krijgen van bijwerkingen, zoals een pijnlijke arm of koorts. Deze klachten verdwijnen meestal na een paar dagen. Soms heeft je afweersysteem een paar herinneringen nodig voordat het de ziekteverwekker goed kan herkennen. Er zijn dan meerdere prikken nodig.