Door naar volgend hoofdstuk

Tijdig vaccineren van prematuren

Te vroeg geboren baby’s hebben een verhoogd risico op infectieziekten, dus tijdig vaccineren is belangrijk. Zie de RVP-richtlijn Vaccineren van prematuren in het kader van het RVP. Tijdig vaccineren van prematuren gebeurt volgens de chronologische leeftijd en niet volgens de gecorrigeerde leeftijd. Voor kinderen die in het ziekenhuis hebben gelegen en inmiddels thuis zijn, is een goede overdracht van kinderarts naar jeugdarts belangrijk om onnodig uitstel van vaccinatie te voorkomen. Ook bij te vroeg geboren baby’s mag de eerste vaccinatie vanaf de leeftijd van 4 weken worden gegeven, indien daarvoor een indicatie is.

Te vroeg geboren baby’s hebben vaak een indicatie voor vaccinatie onder monitorbewaking, omdat er in de eerste 24-72 uur na vaccinatie cardiorespiratoire incidenten kunnen optreden (Buijs 2012, Meinus 2012, Clifford 2011). Hierbij gelden de volgende adviezen, waarvan op basis van klinische argumenten kan worden afgeweken:

  • < 30+0 weken AD (amenorroeduur): vaccinatie voor ontslag of heropname voor monitoring gedurende 24 uur;
  • 30+0 tot en met 31+6 weken AD: vaccinatie voor ontslag, voor zover mogelijk; heropname voor monitoring afhankelijk van risicofactoren in de voorgeschiedenis (geboortegewicht < 1500 gram, bronchopulmonale dysplasie en/of ernstige ademhalingsregulatie problemen)
  • ≥ 32+0 weken AD: vaccinatie op het consultatiebureau.

Alleen indien er zich tijdens de eerste vaccinatie (normaliter een Rota1 en een DKTP Difterie, Kinkhoest, Tetanus en Poliomyelitis (Difterie, Kinkhoest, Tetanus en Poliomyelitis)-Hib-HepB-vaccin) een cardiorespiratoir incident heeft voorgedaan, wordt een opname voor de tweede vaccinatie gepland. Bij een tweede vaccinatiemoment wordt normaliter de Rota2, DKTP-Hib-HepB2 en Pneu1 gegeven. Zoals beschreven in paragraaf 6.1 van de RVP-richtlijn Vaccineren van prematuren in het kader van het RVP kan de kinderarts kiezen om de eerste pneumokokkenvaccinatie toch op 2 maanden te geven, omdat er dan vaak monitorbewaking wordt geadviseerd. De tweede pneuvaccinatie kan dan bij 5 maanden worden toegediend. Zie voor meer achtergrondinformatie de RVP-richtlijn Vaccineren van prematuren in het kader van het RVP. Zie voor de indicatie voor vaccineren op 2-3-5-11 maanden (T = 0-1-3-9-maandenschema bij latere start) voor prematuur geboren kinderen hoofdstuk 7, paragraaf 7.1 De indicatiestelling.

Aangepaste vaccinatieschema’s voor kinderen met specifieke aandoeningen

Voor een aantal aandoeningen is een apart vaccinatieschema opgesteld dat gedeeltelijk het RVP Rijksvaccinatieprogramma (Rijksvaccinatieprogramma) betreft. Het gaat om:

  • hypo- of asplenie bij kinderen (zie LCI-richtlijn Asplenie);
  • kinderen na stamceltransplantatie;
  • kinderen met een cochleair implantaat (zie Vaccinatieadvies bij mensen met een cochleair implantaat). Let op: deze kinderen mogen op indicatie van de specialist voor de 1e verjaardag 1x MenACWY met het vaccin Nimenrix. MenQuadfi is geregistreerd vanaf de 1e verjaardag en hiervoor ongeschikt.

In de praktijk neemt de specialist contact op met de medisch adviseur van het RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) over een kind met een dergelijke aandoening. Vervolgens geeft de medisch adviseur (via de stafarts) aan de jeugdarts door hoe het vaccinatieschema er voor het betreffende kind uitziet. Voor meer informatie over deze (re)vaccinatieschema’s kunt u bij de medisch adviseurs van het RIVM terecht.

Kinderen, jongeren en zwangeren onder behandeling van een specialist

Als de specialist constateert dat een extra vaccinatie in het kader van het RVP Rijksvaccinatieprogramma (Rijksvaccinatieprogramma) nodig is, dan is dat toegestaan. Bij twijfel kan overlegd worden met de medisch adviseur.