Door naar volgend hoofdstuk

9.1 Aandachtspunten bij het vaccineren

Handhygiëne bij het vaccineren

Handen zijn een belangrijke schakel in de overdracht van micro-organismen. Handen moeten visueel schoon zijn, vrij van sieraden, de nagels kortgeknipt, schoon en zonder nagellak, nagelversieringen en/of kunstnagels. Hieronder vallen ook gel- en acrylnagels. De polsen moeten vrij zijn van bedekkende kleding. Met handhygiëne wordt bedoeld: de handen wassen met water en zeep of desinfecteren met handalcohol. Het is niet nodig om voor elke afzonderlijke vaccinatie handhygiëne toe te passen, maar wel op de volgende momenten (Burgmeijer 2011, De Groot 2014):

  • voor aanvang van de vaccinatiespreekuren;
  • na pauzemomenten;
  • na hoesten, niezen en neussnuiten;
  • na toiletbezoek;
  • voor en na het eten en drinken;
  • na contact met lichaamsvloeistoffen of uitscheidingsproducten en;
  • bij zichtbaar vuil.

Zie ook de Hygiënerichtlijn voor de JGZ.

Deze handhygiëne is ook van toepassing voor vaccineren met oraal levend verzwakt rotavirusvaccin. Zie voor meer informatie addendum Vaccinatie tegen rotavirus voor zuigelingen geboren vanaf 1 januari 2024.

Administratie

Administratie is een essentieel onderdeel van de vaccinatie. Alleen bij een zorgvuldige registratie kunnen in het geval van een incident adequate maatregelen genomen worden. Het verdient de voorkeur om vóór het toedienen van de vaccinatie de registratie (inclusief registratie in het vaccinatiebewijs) af te handelen. Zo voorkomt men dat er een niet-geïndiceerd vaccin wordt toegediend. Zie ook addendum Aandachtspunten bij de digitale gegevensuitwisseling DD JGZ en Praeventis en de veelgestelde vragen over digitale uitwisseling tussen JGZ en RIVM (Nictiz).

Expiratiedatum

De expiratiedatum geeft de laatste dag of maand aan dat met het vaccin gevaccineerd mag worden. Indien het vaccin per ongeluk toch na die datum gebruikt is, wordt een nieuwe vaccinatie aangeboden omdat de werkzaamheid niet meer te garanderen is. Dit wordt in het dossier genoteerd, ook als een nieuwe vaccinatie niet gewenst is. Dit dient altijd doorgegeven te worden aan het RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu)-DVP-regiokantoor.

Let op: bij Nimenrix kan de flacon een andere expiratiedatum hebben dan de spuit. De expiratiedatum die het eerst verstrijkt geldt voor het hele vaccin. Zie ook de RVP-richtlijn Vaccinbeheer.

Bijsluiters

Bijsluiters moeten op verzoek overhandigd kunnen worden. Het RIVM ondersteunt dit door bijsluiters mee te leveren met het vaccin. Daarnaast staan de actuele bijsluiters op Rijksvaccinatieprogramma.nl/bijwerkingen/ bijsluiters.

Vaccinflacons

Het flip-off kapje beschermt de rubberen afsluitdop. Deze afsluitdop voorkomt contaminatie en zorgt voor het behoud van de steriliteit. Zolang er niet in het flesje is geprikt, is de inhoud steriel. Omdat op het oog niet te zien is of er in het flesje is geprikt, moet diegene die het flip-off kapje heeft verwijderd er persoonlijk voor zorgdragen dat het flesje bij de eerstvolgende gelegenheid wordt gebruikt. Vaccinflesjes die zijn aangeprikt moeten altijd op dezelfde dag worden gebruikt en vervolgens moet vooraf aan het gebruik de afsluitdop gedesinfecteerd worden, omdat het kapje er al enige tijd vanaf is. Zie ook de richtlijn Vaccinbeheer.

Injectienaald

In het Arbeidsomstandigheden(Arbo)besluit is de beschikbaarheid van veiligenaaldsystemen opgenomen. De vaccins van het RVP Rijksvaccinatieprogramma (Rijksvaccinatieprogramma) zijn geschikt voor veiligenaaldsystemen.

Voor het gebruik van injectienaalden bij kinderen wordt een naaldlengte van 22-25 mm met een doorsnede van 0,5 mm (25G) of 0,6 mm (23G) geadviseerd. Volwassenen van 18 jaar en ouder worden gevaccineerd met een naaldlengte van 25-40 mm en een doorsnede van 0,5 mm (25 G) of 0,6 mm (23 G). Bij het gebruik van kortere naalden bestaat het risico dat niet in de spier, maar in het onderhuids vetweefsel wordt gevaccineerd. Dit geeft een groter risico op lokale bijwerkingen.

Een uitvoerende organisatie kan overwegen om langere naalden op voorraad te nemen voor obese kinderen/jongeren/zwangeren. Subcutaan vaccineren omdat de naald te kort is heeft geen invloed op werkzaamheid, maar geeft wel meer kans op lokale bijwerkingen. Vaccineren met een te lange naald heeft als risico dat kwetsbare structuren zoals periost en gewrichtskapsel wordt aangeprikt en beschadigd.

Een (voorgevulde) spuit waar een naald opgezet is, moet dezelfde dag gebruikt worden. Daarbij dient de spuit met naald zo spoedig mogelijk gebruikt te worden en (onder toezicht) bewaard te worden in een donkere omgeving bij maximaal kamertemperatuur (15 tot 25 °Celsius). Zie ook de richtlijn Vaccinbeheer.

Injectiespuiten

Zuiger niet goed vast in de stopper

Bij MMRVaxPro kan het voorkomen dat de zuiger niet goed in de zwarte/grijze stopper zit vastgedraaid. Daarom voor gebruik eerst controleren of het zuigerstaafje goed in de stopper is geschroefd en deze zo nodig met de klok mee aandraaien. Houd er rekening mee dat de spuit geen rem aan de achterkant heeft.

Injectiespuiten koppelen met veiligenaaldsystemen

Het gebruik van de veiligenaaldsystemen werkt verschillend per type spuit en per veiligenaaldsysteem. Voorgevulde spuiten hebben een Luer Lock- of een Luer Slip-aansluiting. Deze aansluitingen zijn goed van elkaar te onderscheiden: een Luer Lock-aansluiting heeft schroefdraad, een Luer Slip-aansluiting heeft dit niet. Veiligenaaldsystemen zijn in te delen in naalden met of zonder SmartSlip-technologie. Naalden met SmartSlip-technologie zijn te herkennen aan een wit ringetje in het aansluitpunt van de naald. Ook staat er op de verpakking van het veilige naaldsysteem of deze wel of niet gebruikmaakt van SmartSlip-technologie.

 

Het aansluiten van veiligenaaldsystemen met of zonder SmartSlip-technologie verschilt per vaccin. Als je niet zeker weet met wat voor aansluiting je te maken hebt, kijk bij de productinformatie op de site van het Rijksvaccinatieprogramma of je te maken hebt met een vaccin met een Luer-slip of Luer-lock.

Hieronder staat een gebruiksaanwijzing voor het aansluiten van veiligenaaldsystemen zonder en met SmartSlip-technologie. Achtereenvolgend worden de volgende combinaties besproken:

  1. Veiligenaaldsysteem zonder SmartSlip-technologie met spuit met Luer-loc
  2. Veiligenaaldsysteem zonder SmartSlip-technologie met spuit met Luer-slip
  3. Veiligenaaldsysteem met SmartSlip-technologie met spuit met Luer-loc
  4. Veiligenaaldsysteem met SmartSlip-technologie met spuit met Luer-slip
Veiligenaaldsysteem zonder SmartSlip technologie i.c.m. een spuit met Luer-lock-aansluiting:
  • Draai de naald op de Luer-lock dóór tot je weerstand voelt. Draai dan zachtjes verder.
  • Enige beweging van de Luer-lock om de as van de spuit kan plaatsvinden (Luer-lock en spuit draaien ten opzichte van elkaar). Dit heeft in principe geen consequenties voor het gebruik.
  • Het is de bedoeling dat je het veiligenaaldsysteem er ver genoeg opdraait. De naald zit er goed op als deze tegen de rand van de Luer-lock zit. Let hierbij op dat de Luer-lock niet omhoog komt.
  • Wanneer je enige beweging voelt in de Luer-lock, houd dan de Luer-lock vast met dezelfde hand.
  • Let hierbij op dat de naald en de spuit in het verlengde van elkaar blijven en dat de naald dus niet schuin staat ten opzichte van de spuit.
  • Let er ook op dat de opening van de spuit tijdens de gehele procedure niet wordt aangeraakt met de vingers.
Veiligenaaldsysteem zonder SmartSlip-technologie i.c.m. een spuit met Luer-slip-aansluiting:
  • Druk het veiligenaaldsysteem recht en stevig op de aansluiting van het vaccin. Hierdoor zal het veiligenaaldsysteem juist bevestigd zijn op de spuit.
Veiligenaaldsysteem met SmartSlip-technologie i.c.m. een spuit met Luer- lock-aansluiting:
  • Indien veiligenaaldsystemen met SmartSlip-technologie in combinatie met de Luer-lock-aansluiting worden gebruikt, is het advies om eerst het witte ringetje in het veiligenaaldsysteem terug te duwen met de aansluiting van de spuit en daarna pas de naald op de Luer-lock-aansluiting te draaien. Deze combinatie vraagt dus om eerst even flink te duwen en daarna te draaien totdat de naald vastzit in de Luer-lock-aansluiting.
Veiligenaaldsysteem met SmartSlip-technologie i.c.m. een spuit met Luer-slip-aansluiting:
  • Druk het veiligenaaldsysteem op de SmartSlip- aansluiting tot je een klik hoort. Dit betekent dat de naald juist is aangesloten.
Reconstitueren

Gebruik voor het doorprikken van het rubberdopje van de flacon een injectienaald met een kleine diameter. Naalden van 0,6 x 25 mm (23G) zullen minder kans geven op zwarte rubberen deeltjes in de oplossing. Bij gebruik van naalden met een grotere diameter worden wel eens ponsjes van de rubberen dop in de vloeistof gezien of lekkage bij de flacon. Dat heeft geen invloed op de kwaliteit van het vaccin. Gevriesdroogd vaccin wordt gereconstitueerd (= opgelost) vlak voor toediening en moet na opzuigen in de spuit binnen 15 minuten worden toegediend. Als het gereconstitueerd vaccin langer dan 15 minuten in de spuit klaar ligt, mag het niet meer gebruikt worden. Zie ook de RVP-richtlijn Vaccinbeheer.

Foutieve reconstitutie

Bij foutieve reconstitutie van vaccins wordt de vaccinatie als niet toegediend beschouwd.

Desinfectie

Het is niet nodig om de rubberen afsluitdop en de huid van het kind te desinfecteren (Hutin 2003).

Ontluchten van de injectiespuit

1. Bij gereconstitueerd vaccin moet de injectiespuit altijd ontlucht worden tot de naaldopzet.

2. Voorgevulde spuiten moeten ook ontlucht worden tot de naaldopzet, tenzij de fabrikant anders aangeeft, bijvoorbeeld omdat er geen luchtbel van betekenis in de voorgevulde spuit aanwezig is. Op dit moment is dat voor geen enkel RVP-vaccin in de bijsluiter beschreven.

3. Verder ontluchten dan tot de naaldopzet kan gepaard gaan met vaccinverlies.

Reden om te ontluchten:
  • Er is een kans op een luchtembolie, lucht in de bloedsomloop. Vanwege de kleine hoeveelheid lucht in een vaccin is die kans heel erg klein.Zie Handboek vaccinaties, paragraaf 15.10 (Burgmeijer et al 2011).
  • Kans op lokale bijwerkingen als er een grote luchtbel in een spier wordt gespoten is aanwezig. Hoe groter het ingespoten volume hoe groter de kans op een lokale (steriele ontstekings)reactie met pijn. Bij zuigelingen zal deze kans groter zijn dan bij volwassenen, gezien de andere verhouding van het ingespoten volume tot de spiermassa.

Als er wat vaccin in de naald achterblijft, wordt er voldoende vaccin ingespoten (Nicoll and Hesby 2002, Beyea and Nicoll 1995).

Plaats voor injectie

Voor de vaccinatiemomenten in het RVP waarbij twee vaccinaties tegelijk worden toegediend, is landelijk afgesproken welk vaccin links en welk vaccin rechts wordt toegediend. De volgende standaard is vastgesteld:

  • Links: DKTP Difterie, Kinkhoest, Tetanus en Poliomyelitis (Difterie, Kinkhoest, Tetanus en Poliomyelitis)-Hib-HepB (ezelsbrug: Hib links), MenACWY-peutervaccinatie en maternale DKT Difterie Kinkhoest en Tetanus (Difterie Kinkhoest en Tetanus)-vaccinatie
  • Rechts: Pneu, BMR Bof, Mazelen en rodehond (Bof, Mazelen en rodehond) (ezelsbrug: BMR Rechts) en maternale griepvaccinatie

Afwijken van de landelijke standaard is altijd mogelijk, maar moet goed gedocumenteerd worden in het DD JGZ Jeugdgezondheidszorg (Jeugdgezondheidszorg). Welk ledemaat (arm of been) gebruikt wordt, wordt per organisatie bepaald en vastgelegd. Voor toediening van één vaccin, zoals de DKTP rond 4 jaar, HPV Humaan Papilloma Virus (Humaan Papilloma Virus) en MenACWY-tienervaccinatie, is geen landelijke afspraak gemaakt en dit wordt ook per organisatie bepaald en vastgelegd.

De eerste voorkeursplaats voor injecties bij zuigelingen in de leeftijd van 0 tot 12 maanden is het dijbeen (musculus vastus lateralis). Als dit niet mogelijk is, kan in de bovenarm (musculus deltoideus of musculus triceps) gevaccineerd worden. Boven de leeftijd van 12 maanden is er geen voorkeur voor het dijbeen of de bovenarm. Vanaf 2 jaar wordt meestal in de arm gevaccineerd. In de bijsluiter van de vaccins staan de aanbevolen injectieplaatsen.

Aspireren

Controle op het aanprikken van een bloedvat voorafgaand aan het inspuiten van het vaccin is niet noodzakelijk.

Toediening van vrijwel volledige dosis

Toediening van een (vrijwel) volledige dosis (> 90%) van het vaccin is nodig. Als dat niet is toegediend, moet de vaccinatie direct worden herhaald. Dit mag in hetzelfde ledemaat. Een eventueel dubbele dosis is niet schadelijk en geeft ook niet meer kans op bijwerkingen. Hierbij dienen beide toedieningen in het DD JGZ geregistreerd te worden. Een e-mail naar of telefonisch contact met RIVM-DVP over reden van dubbele registratie voorkomt een terugkoppeling. Als een BMR niet direct wordt herhaald, moet het interval met de volgende BMR minstens 4 weken zijn, volgens de adviezen van tabel 8.

Productklachten

Een productklacht is een defect aan het product zonder toedoen van de gebruiker (bijvoorbeeld een sticker die ontbreekt, vaccin dat verdachte deeltjes bevat).

Algemene procedure productklachten
  • Registreer uw productklacht via het digitale meldingsformulier vaccinverlies-productklachten. Er hoeft geen e-mail meer naar het DVP-regiokantoor te worden gestuurd. Direct na de melding ontvangt u een registratienummer. Het vaccin legt u met dit nummer apart in de koelkast.
  • Bewaar het defecte product (naald en spuit en evt. vaccinflacon) in de daarvoor bestemde koker in de koelkast met het registratienummer. De naald, beveiligd met veiligenaaldsysteem, zo nodig meezenden. Als er met de naald al een kind geprikt is én er is hierbij geen veiligheidsnaald gebruikt, dan de naald in de naaldcontainer deponeren en alleen de spuit en het vaccinflacon (indien van toepassing) bewaren.
  • Bij de eerstvolgende bevoorrading neemt de DVP-chauffeur het gemelde vaccin mee voor onderzoek. Belangrijke bevindingen worden via RVP Nieuws gecommuniceerd.
Vaccinverlies

Als er sprake is van vaccinverlies (om een andere reden dan een productklacht en ontstaan vóórdat het vaccin is toegediend), moet dat verlies ook gemeld worden middels het digitale meldingsformulier vaccinverlies-productklachten.

Vaccinverlies is verlies van vaccin tijdens de uitvoering. Denk hierbij aan een breuk tijdens het klaarzetten van het vaccin, verkeerd optrekken van het vaccin, verkeerd oplossen van het vaccin, te veel vaccin aanmaken, een kind trekt zijn arm weg en dergelijke.

Het vaccinmeldingenformulier mag alleen gebruikt worden als het vaccin nog niet is toegediend. Vaccinverlies door een defect aan de koelkast/stroomstoring meld je ook via dit formulier, nadat het RIVM heeft besloten de vaccins te vernietigen. Als het vaccin al wel gedeeltelijk is toegediend en een nieuwe vaccinatie nodig is, dan dienen beide toedieningen in het DDJGZ geregistreerd te worden. Een e-mail naar of telefonisch contact met RIVM-DVP over reden dubbele registratie voorkomt een terugkoppeling.

Als een vaccin is toegediend na de expiratiedatum en het gaat om meerdere toedieningen, dient de JGZ-organisatie contact op te nemen met de medisch-adviseur van RIVM-DVP om te bespreken hoe te handelen. Het opnieuw oproepen van personen kan aandacht van de media krijgen.

Als een vaccin is toegediend na een cold chain-incident of er wordt om andere redenen getwijfeld aan de werkzaamheid, moet dit gemeld worden aan de vaccinbeheerder van RIVM-DVP. Deze sluit het ook kort met de dienstdoende medisch adviseur. De uitvoerende organisatie krijgt vervolgens een advies over de noodzaak van opnieuw vaccineren. Zie voor hoe te handelen hoofdstuk 5 in de RVP-richtlijn Vaccinbeheer.

De werkzaamheid van een vaccin is gegarandeerd onder de omstandigheden zoals beschreven in de RVP-richtlijnen en de bijsluiter. Wanneer er is afgeweken van de juiste opslagomstandigheden moet dit gemeld worden, zodat het RIVM een afweging kan maken of het vaccin toch werkzaam is. Voor die specifieke situatie kan de fabrikant om extra informatie gevraagd worden, bijvoorbeeld extra stabiliteitsgegevens.

PM. Als daarmee in de specifieke situatie het vaccin toch goedgekeurd kan worden, is dit geen basis om die afwijkende omstandigheden vervolgens als norm te hanteren.

NB. Als vaccin ten onrechte ingespoten is, dan wordt dit automatisch gemeld met de reguliere registratie van toegediend vaccin via DD JGZ of vaccinatiekaart en niet middels bovenstaand formulier.

9.2 Toediening van de RVP-vaccinaties

Tabel 9. Toediening van de RVP Rijksvaccinatieprogramma (Rijksvaccinatieprogramma)-vaccinaties
Vaccin Toediening
Rotavirusvaccin Oraal
DKTP Difterie, Kinkhoest, Tetanus en Poliomyelitis (Difterie, Kinkhoest, Tetanus en Poliomyelitis)-Hib-HepB-combinatievaccin of los DKTP-,Hib- of HepB-vaccin Intramusculair
Pneu Intramusculair
BMR Bof, Mazelen en rodehond (Bof, Mazelen en rodehond) Subcutaan of intramusculair (van alle op de markt zijnde producten voor bescherming tegen bof, mazelen of rodehond is vastgesteld dat zowel IM als SC toediening effectief en veilig is)
MenACWY Intramusculair
DTP Difterie, Tetanus en Poliomyelitis (Difterie, Tetanus en Poliomyelitis) Intramusculair
HPV Humaan Papilloma Virus (Humaan Papilloma Virus) Intramusculair
DKT Difterie Kinkhoest en Tetanus (Difterie Kinkhoest en Tetanus) voor zwangeren Intramusculair
Griepvaccin voor zwangeren* Intramusculair

*wettelijk nog geen RVP

De techniek van de intramusculaire injectie

Voer achtereenvolgens de volgende handelingen uit:

  1. Ontbloot de injectieplaats en laat knellende kleding losmaken of uittrekken.
  2. Fixeer de injectieplaats tussen duim en wijsvinger en trek de huid daarbij strak. Men kan er voor kiezen om tevens de huid iets ten opzichte van het onderhuidse bindweefsel te verschuiven (Z-track techniek).
  3. Doorsteek de huid snel en loodrecht.
  4. Injecteer het vaccin volledig.
  5. Trek de lege spuit terug met een snelle beweging.
  6. Plaats het beschermkapje niet meer terug op de naald.
  7. Bescherm de naald conform de gebruiksaanwijzing van het veiligenaaldsysteem.
  8. Naald met spuit moeten in de naaldencontainer of Wiva-vat gegooid worden. Als geheel of los van elkaar, afhankelijk van het protocol van de uitvoerende organisatie. Met het veiligenaaldsysteem kan de naald veilig van de spuit losgemaakt worden, als dat wenselijk is.
  9. Vaccinflacon moet na gebruik in de naaldencontainer of Wiva-vat gegooid worden.

De techniek van de subcutane injectie

Voer achtereenvolgens de volgende handelingen uit:

  1. Ontbloot de injectieplaats en laat knellende kleding losmaken of uittrekken.
  2. Fixeer de injectieplaats tussen duim en wijsvinger en duw een huidplooi op.
  3. Doorsteek de huid snel en onder een hoek van 45 graden.
  4. Controleer of de naald los in het onderhuidse bindweefsel ligt (de spuit kan dan soepel heen en weer bewogen worden).
  5. Injecteer het vaccin volledig.
  6. Trek de lege spuit terug met een snelle beweging.
  7. Plaats het beschermkapje niet meer terug op de naald.
  8. Bescherm de naald conform de gebruiksaanwijzing van het veiligenaaldsysteem.
  9. Naald met spuit moeten in de naaldencontainer of Wiva-vat gegooid worden. Als geheel of los van elkaar, afhankelijk van het protocol van de uitvoerende organisatie. Met het veiligenaaldsysteem kan de naald veilig van de spuit losgemaakt worden, als dat wenselijk is.
  10. Vaccinflacon moet na gebruik in de naaldencontainer of Wiva-vat gegooid worden.

De toediening van oraal vaccin

Voer achtereenvolgens de volgende handelingen uit:

  1. Plaats het kind zo op schoot dat het enigszins achterover leunt.
  2. Open de tube met vaccin door met de punt op de bovenkant van de dop het membraan door te prikken. Het vaccin is klaar voor gebruik.
  3. Laat het kind de vloeistof proeven en knijp vervolgens de vloeistof rustig druppelend in de mond van het kind, aan de zijkant en tegen de binnenkant van de wang.
  4. Knijp de tube met vaccin leeg; het is geen probleem als er een druppel achterblijft in de punt van de tube.
  5. Vaccintube en dop moeten na gebruik in de naaldencontainer of Wiva-vat gegooid worden.

Indien de zuigeling het grootste deel van het vaccin direct uitspuugt, wordt geadviseerd om de dosis eenmalig te herhalen. Dit kan meteen tijdens het consult. Voor praktische informatie over toediening zie het toedieningsfilmpje op de RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu)-website.

9.3 Aandacht voor pijnvermindering bij vaccineren

Verschillende eenvoudige interventies reduceren de pijn tijdens het vaccineren.

De volgende interventies zijn in de meeste situaties toe te passen als er in het kader van het RVP Rijksvaccinatieprogramma (Rijksvaccinatieprogramma) gevaccineerd wordt (Van Vreeswijk 2017).

Interventies betreffende de vaccinatieprocedure

  • Laat de vaccinatieprocedure zo kort mogelijk duren;
  • Laat een jong kind, ook een baby, op schoot zitten. Oudere kinderen kiezen zelf hun zitplaats;
  • Laat een klein kind sabbelen tijdens het vaccineren (bijv. op duim, vinger, handje, speen of doek);
  • Geef de minst pijnlijke vaccinatie het eerst wanneer er meer vaccinaties tijdens één consult gegeven moeten worden. Als rotavirusvaccin geïndiceerd is, geef dan dit orale vaccin eerst, want dit vaccin met sucrose werkt pijnstillend. De werkingsduur wordt op > 5 minuten geschat (FMS-richtlijn Pijnmeting en behandeling bij kinderen). Geef de DKTP Difterie, Kinkhoest, Tetanus en Poliomyelitis (Difterie, Kinkhoest, Tetanus en Poliomyelitis)-Hib-HepB-vaccinatie en daarna de pneu-vaccinatie. Geef eerst de MenACWY-vaccinatie en dan de BMR Bof, Mazelen en rodehond (Bof, Mazelen en rodehond)-vaccinatie. Geef eerst de intramusculaire injectie en daarna de subcutane injectie.

Psychologische interventie

Afleiding afgestemd op interesses en wensen van kind en ouder. Suggesties:

  • bij jonge kinderen afleiding met speelgoed en muziek;
  • vanaf 3 jaar: ademhalingsinterventies (bijv. blazen tegen een windmolentje, bellen blazen of de pijn wegblazen);
  • op alle kinderleeftijden afleiden met bijvoorbeeld filmpjes (bijv. op de telefoon van ouders), zoekplaten en vragenstellen.

Vanaf de tienerleeftijd is afleiding meestal niet effectief.

Voedinggerelateerde interventie

De moeder kan borstvoeding geven tijdens het vaccineren, als zij dat wil. Het drinken van borstvoeding vóór, tijdens en na vaccinatie werkt pijnverminderend tot de leeftijd van 1 jaar. Flesvoeding heeft mogelijk hetzelfde effect, maar dat is minder goed onderzocht. Er zijn geen meldingen dat voeding tijdens vaccinatie leidt tot aspiratie, cyanose of spugen (WHO Position Paper).

Farmacologische interventie

De huid mag lokaal verdoofd worden met lidocaïne-prilocaïne-crème, op initiatief vanouders of kind zelf. Uit onderzoek is gebleken dat lidocaïne-prilocaïne-crème het opwekken van antistoffen (immuunrespons) van vaccins niet nadelig beïnvloedt. Voor een goede werking van het pijnstillend effect moet de crème 1 uur voor de vaccinatie op de injectieplek aangebracht worden. De crème verdooft alleen de huid en niet het onderliggende weefsel.

Afgeraden interventies

  • Opwarmen van het vaccin geeft geen pijnvermindering en kan de effectiviteit van het vaccin negatief beïnvloeden;
  • Het koelen van de huid bij jonge kinderen kan leiden tot een schrikreactie. Koelen heeft geen pijnreducerend effect bij kinderen;
  • Toedienen van orale pijnstillers (bijv. paracetamol) voorafgaand aan de vaccinatie geeft geen pijnvermindering van de vaccinatie zelf. (Bij pijn ná vaccinatie kan het wel effectief zijn, zie paragraaf 11.3).

Meer informatie over pijnvermindering bij vaccineren staat beschreven in de WHO Position Paper en in een infographic gemaakt door het PROSA kenniscentrum over hoe je een kind kunt voorbereiden op een vaccinatie.