In vaccins zitten drie soorten bestanddelen. In de bijsluiters van vaccins staan alle bestanddelen genoemd die in een vaccin kunnen zitten. De bestanddelen kunnen we verdelen in drie groepen:

  • Werkzame delen: delen van het virus of de bacterie waartegen bescherming wordt opgebouwd.
  • Hulpstoffen: stoffen die aan het vaccin worden toegevoegd om de werkzaamheid te verbeteren, de houdbaarheid te verlengen en de toediening te vergemakkelijken.
  • Reststoffen: resten van stoffen die tijdens het productieproces van het vaccin zijn gebruikt. Na productie worden ze zoveel mogelijk uit het vaccin gehaald. Zeer kleine hoeveelheden kunnen nog achter blijven.

Werkzame delen

Werkzame delen in vaccins

De werkzame delen in een vaccin zijn dode of verzwakte bacteriën of virussen of deeltjes van bacteriën of virussen. Deze werkzame delen zorgen er voor dat je lichaam weerstand opbouwt tegen de bacteriën of virussen waarvoor het vaccin gemaakt is. We kunnen de werkzame delen in drie groepen verdelen.

Werkzaam deel 1: Delen van bacteriën of virussen

Met een vaccinatie wordt het afweersysteem in je lichaam aan het werk gezet. Hiervoor worden vaak deeltjes of stukjes van virussen en bacteriën gebruikt. De virussen en bacteriën worden gekweekt en in delen geknipt. De delen die zorgen voor een goede afweerreactie worden in het vaccin gestopt. Soms is het nodig om de stukjes bacterie vast te maken aan een ander eiwit om het goed herkenbaar te maken voor het afweersysteem, dit gebeurt bij pneumokokken-, Hib- en meningokokkenvaccins.

Bij de productie van het HPV Humaan Papilloma Virus (Humaan Papilloma Virus)-vaccin en het hepatitis B-vaccin worden de deeltjes van de virussen eerst in een andere cel ingebouwd en worden deze gistcellen gekweekt, waarna het deeltje weer wordt verwijderd uit deze cellen. Dit wordt recombinant DNA genoemd. 
Dit zijn allemaal voorbeelden van zogenaamde ‘geïnactiveerde vaccins’.

Werkzaam deel 2: Gif van een bacterie

Tetanus en Difterie worden niet veroorzaakt door de bacterie, maar door het gif dat door de bacteriën wordt gemaakt. Bij de productie van vaccin tegen deze ziekten worden de bacteriën gekweekt zodat ze gif (toxin) gaan maken. Dit gif wordt door chemische behandeling onschadelijk gemaakt. Het heet dan toxoid. Hier word je niet ziek van, maar zorgt wel voor een goede afweerreactie. Deze vaccins worden ook geïnactiveerde vaccins genoemd.

Werkzaam deel 3: Levende, verzwakte virussen

De vaccinaties tegen bof, mazelen en rodehond bestaan uit levende virussen. Virussen kunnen zich alleen binnen in levende cellen vermenigvuldigen. Door een speciale behandeling tijdens het kweken ontstaan cellen met daarin verzwakte virussen. Deze verzwakte virussen worden gebruikt voor de productie van vaccins. Na het vermenigvuldigen en verwijderen van deze verzwakte virussen uit de kweekcellen blijven ze wel in leven, maar kunnen ze geen ernstige ziekte meer veroorzaken. Ze veroorzaken bij vaccinatie een lichte infectie, maar geen ernstige ziekte of complicaties. Ze zorgen zo voor een hele goede afweerreactie van ons lichaam, die lange bescherming oplevert. Deze vaccins worden ook wel levend verzwakt vaccins genoemd. Rotavirus is ook een levend verzwakt vaccin dat niet wordt ingespoten, maar via de mond wordt toegediend.

Hulpstoffen

Hulpstoffen in vaccins

Om de werkzaamheid van het vaccin te verbeteren, bevat een vaccin hulpstoffen. Hulpstoffen zijn stoffen die goed onderzocht zijn op veiligheid en waar veel ervaring mee is. Hulpstoffen in vaccins zijn in te delen in drie groepen:

  1. Vulmiddelen: Deze middelen worden toegevoegd zodat het vaccin beter kan worden toegediend en beter houdbaar is. Voorbeelden van vulmiddelen zijn, zout, gelatine en sucrose.
  2. Middelen die het afweersysteem stimuleren: Vooral bij de vaccins die van deeltjes van bacteriën of virussen worden gemaakt, zijn extra stoffen nodig om de afweerreactie van het lichaam goed te laten verlopen. Ze zorgen er voor dat de werkzame stoffen bij de juiste afweercellen terecht komen. Deze hulpstoffen zijn niet schadelijk maar kunnen wel voor een toename aan voorbijgaande bijwerkingen zorgen zoals roodheid, zwelling en pijn rond de prikplaats. Veel gebruikte stoffen hiervoor zijn aluminiumzouten
  3. Conserveringsmiddelen: Een voorbeeld van een hulpstof in vaccins is een conserveringsmiddel, bedoeld om een vaccin langer houdbaar te maken en bederf tegen te gaan. Een conserveringsmiddel voorkomt een besmetting met een bacterie, gist of schimmel.

Door verbeterde productietechnieken hoeven minder conserveringsmiddelen te worden gebruikt dan vroeger. Tegenwoordig zijn de vaccins in Nederland  steeds meer bedoeld voor één vaccinatie en hoeft de verpakking niet bewaard te worden voor meerdere vaccinaties. Het gevaar voor bederf door bacterie- of schimmelgroei is daardoor veel kleiner geworden. Conserveringsmiddelen zijn niet schadelijk voor mensen en zitten in erg lage doseringen in vaccins. Voorbeelden van conserveringsmiddelen in vaccins zijn Thiomersal en formaldehyde.

Aluminium in vaccins

Via ons eten, drinken, via bodemdeeltjes en door het gebruik van cosmetica worden we allemaal blootgesteld aan aluminium. Te veel aluminium in het lichaam kan schadelijk zijn. Ook in veel vaccins zit aluminium. Dit is nodig om een vaccin te laten werken. Moeten we ons daar zorgen over maken? Nee.

In de afgelopen 90 jaar, waarin aluminiumverbindingen wereldwijd op grote schaal zijn gebruikt in vaccins, zijn er geen schadelijke gevolgen geconstateerd van het gebruik van aluminium in vaccins bij mensen. De veiligheid van deze vaccins is bewezen en wordt continu in de gaten gehouden.

Recent verscheen er een uitgebreide review van het RIVM, waarbij de kans op nadelige effecten van blootstelling aan aluminium is bestudeerd. Belangrijkste conclusie: de totale blootstelling aan aluminium ligt over het algemeen ruim beneden de gezondheidskundige grenswaarde. Deze grens wordt alleen bij uitzondering overschreden, en zelfs dan slechts in lichte mate.

In welke vaccins zit aluminium?

Aluminiumverbindingen zoals aluminiumfosfaat en aluminiumhydroxide zitten in de vaccins DKTP Difterie, Kinkhoest, Tetanus en Poliomyelitis (Difterie, Kinkhoest, Tetanus en Poliomyelitis)-Hib-hepB, DKTP, DTP Difterie, Tetanus en Poliomyelitis (Difterie, Tetanus en Poliomyelitis), Pneu, HPV Humaan Papilloma Virus (Humaan Papilloma Virus) en HepB.

Thiomersal in vaccins

Thiomersal is een ethylkwikverbinding die soms in geïnactiveerde vaccins wordt gebruikt vanwege de desinfecterende werking. Thiomersal zit niet in de vaccins die in het Nederlandse Rijksvaccinatieprogramma gebruikt worden. Thiomersal heeft ook nooit in vaccins die in het standaard Rijksvaccinatieprogramma gebruikt worden, gezeten.

Vroeger zat er wel Thiomersal in vaccins. Dit bestanddeel werd toegevoegd nadat in de jaren 20 van de vorige eeuw verschillende kinderen ernstige en soms zelfs fatale bacteriële infecties kregen na toediening van een bepaald vaccin. Door Thiomersal toe te voegen, werd voorkomen dat kinderen besmet raakten met een bacterie, zonder de werking van het vaccin te verminderen. Vanaf 1940 werd Thiomersal toegevoegd aan de vaccins tegen difterie, kinkhoest en meningokokken.

In de jaren 70 waren er voor het eerst zorgen over de giftige eigenschappen van kwik, vooral methylkwik dat bij milieuverontreinigingen werd gevonden. Methyl- en ethylkwik werden onderzocht en de conclusie was dat, in tegenstelling tot methylkwik, ethylkwik veilig en effectief was in de lage concentraties die in vaccins werden gebruikt, omdat ethylkwik niet ophoopt in het lichaam, maar snel uitgescheiden wordt.

In de jaren 90 waren er in de  VS opnieuw veel zorgen over kwik in vaccins. Er was ongerustheid dat kwikverbindingen ook bij een kleine hoeveelheid gevaarlijk zouden kunnen zijn voor ongeboren kinderen en kleine kinderen.

In 1997 werd de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) verplicht tot het samenstellen van een lijst met voedingsmiddelen en medicijnen waaraan kwikverbindingen waren toegevoegd. De maatregel was bedoeld om de blootstelling aan kwik te verminderen.  Omdat er nog geen veilige norm was vastgesteld voor ethylkwik, werd besloten om ook het gebruik van ethylkwik in vaccins sterk terug te brengen.

Formaldehyde in vaccins

Formaldehyde wordt tijdens de productie en opslag van vaccins gebruikt om te zorgen dat ongewenste bacteriën niet kunnen groeien. Het wordt ook gebruikt om de gifstof van de difterie- en tetanusbacterie geschikt te maken voor vaccinatie. Voordat de vaccins in spuiten of flesjes wordt gedaan, wordt net als bij het gebruik van antibiotica in vaccins, de formaldehyde uit het vaccin verwijderd. Er kan een minimale hoeveelheid formaldehyde in het vaccin achterblijven. Formaldehyde kan ook aan het eind van de productie van vaccins worden toegevoegd om de houdbaarheid te verbeteren. Het is dus zowel een reststof als een hulpstof.

De resthoeveelheid formaldehyde in het vaccin is niet schadelijk voor de gezondheid. Het menselijk lichaam bevat een kleine hoeveelheid formaldehyde die nodig is voor de stofwisseling. Formaldehyde zit van nature ook in veel fruit en groente en houdt daar de groei van bacteriën en schimmels tegen waardoor de houdbaarheid wordt verlengd.

Een dosis vaccin van 0.5 ml bevat tussen de 0.05 mg en 0.1 mg formaldehyde (dus 0.1-0.2 mg/ml). Formaldehyde kan een mogelijk (schadelijke) invloed op het lichaam hebben bij inname via de mond van 50-100 mg/kg per dag.

Ter vergelijking: in een peer van 100 gram zit gemiddeld 5 mg formaldehyde (50 mg/kg). Een peer eet je en in dat geval komt de formaldehyde via de maag en darmen in je lichaam. Via een vaccinatie komt de formaldehyde via de spieren in je lichaam. Dat is weliswaar anders, maar vastgesteld is dat bij het eten van een peer je ongeveer 19 tot 38 keer meer formaldehyde binnenkrijgt dan bij een inenting. Daarnaast wordt een vaccin slechts eenmalig of enkele keren toegediend en eet je fruit vrijwel dagelijks.

Ook komt formaldehyde voor op de lijst van kankerverwekkende stoffen. Dit is echter alleen het geval als je aan formaldehyde via de lucht wordt blootgesteld. Via de lucht kan langdurige en hoog gedoseerde blootstelling aan formalehyde door chronische irritatie kankerverwekkend zijn. Formaldehyde via injectie, zoals bij vaccins, is niet kankerverwekkend. 

Reststoffen

Reststoffen in vaccins

Reststoffen zijn stoffen die in het productieproces worden gebruikt voor het kweken van de virussen en bacteriën en de bewerking voor gebruik in een vaccin. Deze stoffen worden zoveel mogelijk verwijderd voordat het in de spuit of flacon wordt gedaan, maar kleine restjes kunnen achterblijven in het uiteindelijke vaccin. De hoeveelheden zijn zo klein, dat ze geen gevolgen hebben voor de gezondheid.

Resten van kweekbodem in vaccins

Voor het maken van werkzame vaccins moeten bacteriën en virussen gekweekt worden. Om te kunnen groeien hebben ze een goede voedingsbodem nodig. Virussen hebben een voedingsbodem van levende cellen nodig om zich te kunnen vermeerderen. In plaats van steeds opnieuw cellen uit organen (of dieren) te halen, kan dat tegenwoordig met celkweken. Deze cellen kunnen steeds weer worden doorgekweekt zonder gebruik van nieuwe donoren. Voor bof en mazelen betreft dat een celkweek van een kippenembryo en voor rodehond een celkweek van menselijke cellen. Celkweken worden ook wel cellijnen genoemd. Ze worden gemaakt door een cel buiten het lichaam kunstmatig te laten delen.

Bij de productie van vaccins voor het Rijksvaccinatieprogramma worden geen bebroede kippeneieren als voedingsbodem gebruikt. Die worden wel gebruikt bij de productie van griepvaccins en het gele koorts-vaccin, die niet in het Rijksvaccinatieprogramma zitten. Vaccins van het Rijksvaccinatieprogramma kunnen dan ook geen resten van kippenei-eiwit bevatten. Kinderen met een allergie voor kippenei-eiwit kunnen zonder problemen worden gevaccineerd met de vaccins van het Rijksvaccinatieprogramma.

Antibiotica in vaccins

Antibiotica worden toegevoegd tijdens het productieproces van vaccins om te zorgen dat ongewenste bacteriën niet kunnen groeien. Voordat de vaccins in spuiten of flesjes wordt gedaan, worden de deze hulpstoffen weer uit de vaccins verwijderd. Het komt voor dat in zeer kleine hoeveelheden (sporen van) antibiotica kunnen achterblijven in de vaccins. 

Antibiotica en allergie

Gebruik van antibiotica kan in sommige gevallen leiden tot ernstige allergische reacties bij kinderen. De mogelijke restanten van antibiotica in vaccins hebben vrijwel nooit bijwerkingen tot gevolg. Dit komt omdat de antibiotica in vaccins andere antibiotica zijn dan de antibiotica die meestal aan baby’s en kleine kinderen via de mond worden toegediend, zoals penicilline.

Bij het maken van vaccins worden antibiotica zoals neomycine, polymyxine B, streptomycine en gentamicine toegevoegd. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het combinatievaccin DKTP Difterie, Kinkhoest, Tetanus en Poliomyelitis (Difterie, Kinkhoest, Tetanus en Poliomyelitis)-Hib-HepB en het vaccin tegen BMR Bof, Mazelen en rodehond (Bof, Mazelen en rodehond). Deze antibiotica geven geen acute reacties maar kunnen eventueel, bij hoge uitzondering, een vertraagd-type allergische reactie. Een voorbeeld hiervan is een huidreactie op de plek van de inenting. Deze reacties kunnen jeuken, maar zijn verder onschuldig en verdwijnen vanzelf binnen enkele dagen.

Heel soms zijn kinderen allergisch voor neomycine, streptomycine of polymyxine. Dit moet door de ouders aan de verpleegkundige of arts gemeld worden voordat de vaccinatie gegeven wordt. In overleg wordt dan bepaald of een vaccinatie verantwoord is.

De resthoeveelheden van de antibiotica in vaccins zijn heel erg laag. Zo zit er bijvoorbeeld in het BMR-vaccin minder dan 0.025 mg neomycine. Tabel 1 geeft een overzicht van de gebruikte antibiotica in het productieproces van vaccins binnen het Rijksvaccinatieprogramma. 

Tabel 1: Overzicht van gebruikte antibiotica in de vaccins binnen het Rijksvaccinatieprogramma

Vaccin

Infectieziekte(n)

Antibiotica 

Engerix junior

Hepatitis B bij kinderen

Geen

Synflorix 
 

Pneumokokken 
 

Geen 
 

Vaxelis

DKTP-Hib-HepB

Mogelijk sporen van neomycine, streptomycine of polymixine B

MMRVaxpro

BMR

Sporen van neomycine mogelijk

ProQuad BMRW Bof, mazelen, rodehond en waterpokken (Bof, mazelen, rodehond en waterpokken) Sporen van neomycine mogelijk

REVAXiS

DTP Difterie, Tetanus en Poliomyelitis (Difterie, Tetanus en Poliomyelitis)

Mogelijk sporen van neomycine, streptomycine of polymixine B

Boostrix Polio

DKTP

Geen
Boostrix DKT Difterie Kinkhoest en Tetanus (Difterie Kinkhoest en Tetanus) Geen

Cervarix

HPV Humaan Papilloma Virus (Humaan Papilloma Virus) 

Geen 

Nimenrix Meningokokken ACWY Geen
MenQuadfi Meningokokken ACWY Geen
Rotarix Rotavirus Geen

Kippenei-eiwitten en kippenembryocellen in vaccins

Kippenei-eiwit behoort tot de reststoffen. Bij het ontwikkelen van een aantal vaccins waaronder de meeste griepvaccins, maar ook het vaccin tegen gele koorts, worden bebroede kippeneieren gebruikt voor de groei van het virus. Na virusgroei worden deze vaccins zeer goed gezuiverd, maar het is niet totaal uit te sluiten dat er nog hele kleine restanten kippenei-eiwit aanwezig zijn. Daarom wordt deze stof wel vermeld in de bijsluiter. De hoeveelheid restanten van het kippenei-eiwit in het vaccin wordt gemeten in picogrammen (1 picogram = 0.000000001 mg).

Allergie voor kippenei-eiwit

In de praktijk is gebleken dat vaccins die restanten kippenei-eiwitten bevatten vrijwel nooit problemen geven bij mensen die een kippenei-eiwitallergie hebben of hebben gehad, omdat de hoeveelheid kippenei-eiwit die achter kan blijven heel klein is. Ook uit verschillende onderzoeken is gebleken dat mensen met een kippenei-eiwitallergie gewoon gevaccineerd kunnen worden. Voor alle zekerheid kunnen personen die in het verleden een heftige reactie hebben vertoond na het eten van eieren een huidtest ondergaan, voorafgaand aan een vaccinatie waarin mogelijk restanten van kippenei-eiwit zitten.

Bij de productie van de vaccins voor het Rijksvaccinatieprogramma worden geen bebroede kippeneieren gebruikt. Er kunnen dus geen resten kippenei-eiwit in die vaccins zitten.

Bij het kweken van virussen voor het BMR-vaccin worden kippenembryocellen gebruikt, geen bebroede kippeneieren. Het BMR-vaccin kan dan ook geen kippenei-eiwit bevatten. Mensen die allergisch zijn voor kippenei-eiwit kunnen zonder problemen met het BMR-vaccin worden gevaccineerd.

Cellijnen van menselijke embryocellen in vaccins

Voor de productie van vaccins die tegen virusinfecties beschermen, moeten virussen gekweekt worden in levende cellen. Voor enkele vaccins worden hier gekweekte menselijke embryocellen voor gebruikt. Het rodehond-vaccin is hier een voorbeeld van.

Gekweekte cellen worden gemaakt door een cel buiten het lichaam kunstmatig te laten delen. Je krijgt dan allemaal dezelfde cellen zonder steeds weer gebruik te maken van levende of dode dieren of mensen. De oorsprong van deze cellen gaat terug naar de jaren ’60 en het werk van de Amerikaanse arts Hayflick. Om de cellijn te starten, heeft hij longweefsel gebruikt van een foetus die na 3 maanden zwangerschap geaborteerd was. Die abortus had overigens niets te maken met de productie van vaccins. Sinds die cellijn in de jaren '60 is gestart, zijn er miljoenen vaccins mee geproduceerd die veel ziekte en overlijdens hebben voorkomen.
Het basismateriaal van de cellijn is opgeslagen in een celbank. Dit basismateriaal wordt steeds opnieuw gebruikt om cellen uit te kweken voor de productie van het BMR-vaccin. Hierbij wordt nooit gebruik gemaakt van nieuwe foetussen. Bij de productie van vaccins met levend verzwakt virus moet het virus uit de cellen van de kweekbodem worden gehaald. Er kunnen sporen van de kweekbodem in het vaccin achterblijven, maar er komt geen DNA uit de kweekbodem in het vaccin terecht. Er zit dus geen foetaal DNA in vaccins.

Het beperkte gebruik van menselijk embryomateriaal voor vaccinproductie is uitvoerig ethisch onderzocht en geëvalueerd en verantwoord bevonden, onder andere omdat er geen alternatief is. In die jaren ’60 werd bij zwangere vrouwen met rodehond soms besloten tot een operatieve abortus als deze vrouwen twaalf weken zwanger waren. Foetussen afkomstig van deze abortussen zijn voor wetenschappelijk onderzoek beschikbaar gekomen bij het Wistar Institute (WI) in de VS.

Bronnen

Algemeen

Aluminium

  • Keith LS, Jones DE, Chou CHSJ. Aluminum toxicokinetics regarding infant diet and vaccinations. 2002. Vaccine (20) S13-S17

Thiomersal

Formaldehyde

Gebruik van embryomateriaal