In vaccins zitten verschillende stoffen. Over een aantal van die stoffen worden vaker vragen gesteld dan over andere stoffen. Lees op deze pagina over onderzoek naar aluminium, formaldehyde, cellijnen en kwik (thiomersal) in vaccins.

Aluminium in vaccins

Sommige vaccins bevatten extra stoffen die nodig zijn om de afweerreactie van het lichaam goed te laten verlopen. Zie ook de pagina Wat zit er in vaccins. Een voorbeeld van zo’n extra stof is aluminium. Deze stoffen zitten vast aan de deeltjes van de bacteriën of virussen. De bedoeling is dat deze bij de juiste afweercellen terecht komen en vervolgens dat deze cellen sterk reageren op de deeltjes van de ziekteverwekker. 

Aluminium wordt op deze manier al 90 jaar op grote schaal gebruikt in vaccins. In al die tijd zijn er geen aanwijzingen gevonden dat het gebruik van aluminium in vaccins bij mensen schadelijk kan zijn. Onderzoek uit Amerika liet bijvoorbeeld zien dat de hoeveelheid aluminium in vaccins niet tot een zorgelijke stijging van aluminium bij zuigelingen leidt.

In 2020 verscheen er ook een uitgebreid rapport van het RIVM waarin de gezondheidseffecten van aluminium werden beoordeeld. De belangrijkste conclusie van dit rapport was dat de totale blootstelling aan aluminium, dus niet alleen door vaccins, over het algemeen ruim beneden de grens ligt die schadelijk zou kunnen zijn voor de gezondheid. Deze grens (de gezondheidskundige grenswaarde) wordt alleen bij uitzondering overschreden, en zelfs dan alleen heel beperkt. 

De RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu)-onderzoekers keken ook naar aluminium in vaccins. De hoeveelheid aluminium in vaccins levert volgens hen geen belangrijke bijdrage aan de totale hoeveelheid aluminium waarmee we dagelijks in aanraking komen.

In welke vaccins zit aluminium?

Aluminiumverbindingen zoals aluminiumfosfaat en aluminiumhydroxide zitten in de vaccins DKTP Difterie, Kinkhoest, Tetanus en Poliomyelitis (Difterie, Kinkhoest, Tetanus en Poliomyelitis)-Hib-hepB, DKTP, DTP Difterie, Tetanus en Poliomyelitis (Difterie, Tetanus en Poliomyelitis), Pneu, HPV Humaan Papillomavirus (Humaan Papillomavirus) en HepB. 

Formaldehyde in vaccins

Formaldehyde wordt gebruikt tijdens de productie en opslag van vaccins om te zorgen dat ongewenste bacteriën niet kunnen groeien. Het wordt ook gebruikt om de gifstof van de difterie- en tetanusbacterie geschikt te maken voor vaccinatie. Voordat de vaccins in spuiten of flesjes wordt gedaan, wordt het formaldehyde uit het vaccin verwijderd. 

Er kan een minimale hoeveelheid formaldehyde in het vaccin achterblijven. Deze kleine hoeveelheid formaldehyde is niet schadelijk voor de gezondheid. Het menselijk lichaam bevat ook zelf een beetje formaldehyde. Dat is nodig voor de stofwisseling. Formaldehyde zit daarnaast ook van nature in veel fruit en groente, zie daarvoor dit overzicht(PDF). In een peer van 200 gram zit bijvoorbeeld gemiddeld 10 mg formaldehyde. Om dit in verhouding te zetten: in één dosis vaccin van 0.5 ml, zit tussen de 0.05 mg en 0.1 mg formaldehyde. Dat is zo’n 100 tot 200 keer minder dan in de peer.

Als je een peer eet, komt het formaldehyde via de maag en darmen in je lichaam. Via een vaccinatie komt het formaldehyde via de spieren in je lichaam. Dat is weliswaar anders, maar bij het eten van een peer krijg je dus veel meer formaldehyde binnen dan bij een inenting. Daarnaast krijg je een vaccin slechts een of enkele keren, terwijl je fruit (vaak) bijna dagelijks eet.

Hoe dan ook is te veel formaldehyde gevaarlijk zijn voor de gezondheid. Formaldehyde kan mogelijk schadelijk zijn als je dagelijks per kilo lichaamsgewicht zo’n 50-100 mg/kg binnenkrijgt (zie dit overzicht). Ook staat formaldehyde op de lijst van kankerverwekkende stoffen. Dit is echter alleen het geval als je via de lucht aan formaldehyde wordt blootgesteld. (Zie bijvoorbeeld dit uitgebreide advies van de Gezondheidsraad over formaldehyde.) Formaldehyde via injectie, zoals bij vaccins, is dus niet kankerverwekkend en niet schadelijk voor de gezondheid.

Cellijnen

De virussen die worden gebruikt in levend verzwakte vaccins worden gemaakt in levende cellen. Dat zijn bijvoorbeeld gekweekte cellen. Nadat het virus is gemaakt, moet het uit de cellen worden gehaald. Deze worden zoveel mogelijk uit het vaccin gezuiverd, maar het kan gebeuren dat er een hele kleine hoeveelheid DNA van de cellen overblijft. Na een vaccinatie wordt DNA door het lichaam afgebroken. Het is daarom niet gevaarlijk.

Gekweekte cellen worden gemaakt door een cel buiten het lichaam kunstmatig te laten delen. Cellen die dat kunnen, heten cellijnen. Je krijgt daardoor allemaal dezelfde cellen en hoeft niet steeds weer gebruik te maken van levende of dode dieren of mensen. 

Onder andere cellen van embryo’s kunnen zichzelf oneindig delen. Daarom bestaan er een aantal cellijnen die gebaseerd zijn op menselijk embryo’s. De cellijn die bijvoorbeeld wordt gebruikt voor het rodehond-vaccin, is in de jaren 60 gestart. Voor deze cellijn is longweefsel gebruikt van een embryo uit een zwangerschap die na 3 maanden was afgebroken. Deze zwangerschap was niet afgebroken om te helpen met de productie van vaccins.

Het basismateriaal van een cellijn wordt steeds opnieuw gebruikt om cellen te maken voor de productie van vaccins. Er worden dus nooit nieuwe embryo’s gebruikt. Voor de productie van vaccins waarbij gebruikgemaakt wordt van een embryonale cellijn, bestaat op dit moment geen alternatief. 

In welke vaccins kunnen menselijke cellen zitten?
  • Het rodehond-vaccin, deel van het BMR Bof, Mazelen en rodehond (Bof, Mazelen en rodehond)-vaccin.
  • Het waterpokkenvaccin, deel van het BMR-V

Geen kwik in vaccins

Kwik zit niet in de vaccins die nu of vroeger in het Nederlandse Rijksvaccinatieprogramma gebruikt worden. Kwik kan in vaccins worden gebruikt omdat het desinfecterend werkt. De kwik is dan deel van een stof die thiomersal heet. Omdat thiomersal een omstreden stof is, bespreken we het hier wel kort ook al zit het niet in de vaccins in het Nederlandse Rijksvaccinatieprogramma. 

Thiomersal werd in de jaren 20 van de vorige eeuw toegevoegd aan vaccins nadat verschillende kinderen na bepaalde vaccinaties ernstige, soms fatale bacteriële infecties kregen. Door Thiomersal toe te voegen aan het vaccin, werd de bacterie gedood, zonder de werking van het vaccin te verminderen.

In de jaren 70 waren er voor het eerst zorgen over de giftige eigenschappen van kwik. De zorgen gingen vooral over de specifieke verbinding die methylkwik heet en bij milieuverontreinigingen werd gevonden. Methylkwik bleek inderdaad gevaarlijk te zijn. Thiomersal is geen methylkwik, maar ethylkwik. Toch werd ook ethylkwik onderzocht. De conclusie was dat ethylkwik, in tegenstelling tot methylkwik, veilig en effectief was in de lage hoeveelheden die in vaccins werden gebruikt. Dat komt omdat ethylkwik niet ophoopt in het lichaam, maar snel afgebroken en uitgescheiden wordt.

In de jaren 90 waren er in de VS opnieuw veel zorgen over kwik in vaccins. Er was ongerustheid dat kwikverbindingen ook bij een kleine hoeveelheid gevaarlijk zouden kunnen zijn voor ongeboren en kleine kinderen. In 1997 werd de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) verplicht een lijst samen te stellen met voedingsmiddelen en medicijnen waaraan kwikverbindingen waren toegevoegd. De maatregel was bedoeld om de blootstelling aan kwik te verminderen. Omdat er nog geen veilige norm was vastgesteld voor ethylkwik, en dus ook thiomersal, werd besloten om ook het gebruik van thiomersal in vaccins sterk terug te brengen.